April 2025, Gran Canaria.
Op 2 april waait het weer eens "lekker" dat het rookt in de haven. We zitten in de kuip even te genieten. Op enig moment denk ik dat iemand zijn boot met een hogedrukspuit aan het afspuiten is, wat niet raar is, want dat gebeurt wel vaker. De spray van deze hogedrukspuit draagt echter wel ongewoon ver. Ik hou het een beetje in de gaten en zie dat de hoeveelheid spray toeneemt, maar dat ook de kleur verandert van grijs naar zwart. Tijd om dit eens beter te bekijken, dus ik ga op het achterdek staan. De spray waait gelukkig niet naar ons toe, maar dwars van ons weg. De boot waarop dit gebeurt ligt een meter of 100 achter Romlea, aan een andere steiger.
Dan zie ik de vlammen uit het dek slaan. Dat schip staat in de hens. Onmiddellijk bel ik 112 en meld dat er brand is. De eigenaren van schepen die ernaast liggen verkwisten geen tijd. Met man en macht worden brandblussers uit eigen schepen gehaald en wordt er lustig op los geblust. Voordat de brandweer ook maar verschijnt zijn de vlammen verdwenen. Je zult er met je boot maar naast liggen, dan wil je wel. Omliggende boten blijven gespaard en de brandweer is een poosje aan het werk. Een boot blussen is één ding, zorgen dat de brand niet weer oplaait is wel iets anders. De oorzaak van de brand blijft gissen. Gelukkig een beheerste afloop. Het gaat te ver om te spreken van een goede afloop.
We bezoeken "de goede ham". De naam blijkt de lading te dekken. Een restaurant kun je het niet noemen, de inrichting doet denken aan een slagerij, met hier en daar wat hoge tafeltjes, je zit tussen de hammen die aan het plafond hangen en de zaak wordt gerund door vader en zoon die rechtstreeks uit een circustent lijken te komen. Het eten is er niet duur, waardoor de prijskwaliteitverhouding door het dak gaat. De ham is hier niet duur zoals gezegd, maar de kwaliteit is uitzonderlijk goed. De broodjes ham die verkocht worden zijn flink belegd en het wegwerken van zo'n broodje kost de nodige moeite.
Halverwege de maand vertrekt Joyce naar Nederland om haar derde, aanstaande kleinkind te ontmoeten. Als de foto’s binnen komen, heeft ze werkelijk een plaatje van een kleindochter. Oma is maar weer wat trots en er moet natuurlijk een cadeautje gebreid worden. Zolang ze niet terug is, neem ik mijn kansen waar en maak van de boot één grote bouwput door klussen te doen waarbij het moeilijk manoeuvreren is door de boot. Het wordt een soort apekooi, wel bekend van gymnastiekles vroeger.
Vanzelfsprekend bezoek ik braaf de vrijdagmiddagborrel. Zeilers uit de haven uit alle windstreken verzamelen zich dan op een bepaalde plek, nemen eigen bier (BYOB) en snacks mee en kletsen erop los. Het weer, botenpraat, de politiek, het gedrocht in het witte huis, alles passeert de revue. Gezelligheid troef. Vaak gaat een subgroepje dan nog ergens eten, niets uitgebreids, maar gewoon gezellig, met voor de liefhebbers nu en dan een afzakkertje op één van de boten. Elke zoveel keer missen er wel mensen omdat ze verder gevaren zijn of verschijnen er weer nieuwe mensen die net aangekomen zijn. Onze zeilersfamilie.
En zo kabbelt zo’n maand weer voorbij.